Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6087

Datum uitspraak2000-04-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/01735
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 98/1735 28 april 2000 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, heeft inzake het beroep van de heer S te S tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te R van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, na de behandeling van de zaak ter zitting van 14 april 2000, gehouden te Roermond, alwaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, alsmede namens de Inspecteur mr V, heden, 28 april 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan: DE BESLISSING: Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. DE GRONDEN: 1. In zijn arrest van 26 februari 1986 (Rolno. 23 566), ondermeer gepubliceerd in BNB 1986/137, heeft de Hoge Raad beslist dat voor de vraag of sprake is van een uitgaaf tot voorziening in het levensonderhoud in de zin van artikel 46, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, beslissend zijn de omstandigheden en vooruitzichten die ten tijde van de verstrekking van levensonderhoud aan de ondersteuner redelijkerwijs bekend konden zijn. 2. Aannemelijk is dat de verhuizing van Duitsland naar haar ouders in Nederland voor belanghebbendes dochter een eerste levensbehoefte vormde, na de echtscheiding, na het ontslag uit het ziekenhuis en nadat aan haar dienstbetrekking in Duitsland een einde was gekomen. Gelet op het in 1 vermelde arrest van de Hoge Raad staat aan de door belanghebbende geclaimde aftrek van de verhuiskosten als buitengewone lasten evenwel in de weg dat het belanghebbende op 10 april 1996, toen hij het met het bedrag van de verhuisnota gemoeide bedrag van fl. 2.896,69 overmaakte, redelijkerwijs bekend kon zijn dat zijn dochter daags daarna weer aan het arbeidsproces zou gaan deelnemen, met het vooruitzicht op periodieke (loon)betalingen. Belanghebbende heeft voor wat betreft de betaling van de verhuisnota derhalve geen recht op aftrek als buitengewone lasten. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. Aldus vastgesteld op 28 april 2000 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 9 mei 2000 Het aanwenden van een rechtsmiddel: U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ¦ 150,=. Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ¦ 150,= verschuldigd. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.